A1.12: Seizoenen, maanden en delen van het jaar

Pory roku, miesiące i części roku

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Czy możesz wymienić pory roku i miesiące? (Kun je de seizoenen en maanden noemen?)
  2. Jaka jest pogoda w każdej porze roku? (Hoe is het weer in elk seizoen?)
  3. Które miesiące należą do każdej pory roku? (Welke maanden horen bij elk seizoen?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Lato składa się z trzech miesięcy: czerwca, lipca i sierpnia.

Er zijn drie maanden in de zomer: juni, juli en augustus.

Latem jest gorąco.

In de zomer is het heet.

Wrzesień, październik i listopad są jesienią i często pada deszcz.

September, oktober en november zijn in de herfst, en het regent vaak.

Grudzień, styczeń i luty to miesiące zimowe.

December, januari en februari zijn de wintermaanden.

Zimą czasami pada śnieg.

In de wintermaanden sneeuwt het soms.

Marzec, kwiecień i maj to wiosenne miesiące, a pogoda jest świeża.

Maart, april en mei zijn de lentemaanden en het weer is fris.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
dzisiaj | Jaka | pogoda? | jest
Jaka jest dzisiaj pogoda?
(Hoe is het weer vandaag?)
2.
kwiaty. | bo | kwitną | Lubię | wiosnę,
Lubię wiosnę, bo kwitną kwiaty.
(Ik hou van de lente omdat de bloemen bloeien.)
3.
zimno. | W zimie | jest bardzo | śnieg i | często pada
W zimie często pada śnieg i jest bardzo zimno.
(In de winter valt er vaak sneeuw en is het erg koud.)
4.
jeżdżę na | morze. | W lipcu | wakacje nad
W lipcu jeżdżę na wakacje nad morze.
(In juli ga ik met vakantie naar de zee.)
5.
drzew. | Jesienią pada | a liście | dużo deszczu, | spadają z
Jesienią pada dużo deszczu, a liście spadają z drzew.
(In de herfst regent het veel en vallen de bladeren van de bomen.)
6.
robi się | wiosna i | W marcu | cieplej. | zaczyna się
W marcu zaczyna się wiosna i robi się cieplej.
(In maart begint de lente en wordt het warmer.)

Oefening 4: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

W zimie lubię chodzić na długie spacery po śniegu. (In de winter ga ik graag lange wandelingen maken in de sneeuw.)
Wiosną często pada delikatny deszcz i jest chłodno. (In het voorjaar valt er vaak een lichte regen en is het koel.)
Latem jeżdżę nad morze, bo uwielbiam ciepłe słońce. (In de zomer ga ik naar de zee, omdat ik van de warme zon houd.)
We wrześniu dzieci wracają do szkoły po wakacjach. (In september gaan kinderen na de vakantie weer naar school.)

Oefening 5: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs de gegeven woorden toe aan de juiste categorieën: namen van maanden of seizoenen.

Miesiące

Pory roku

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏