A1.42: Transport

Transport

Woordenschat (1)

 Jechać (rijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jechać

Show

Rijden Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Opisz różne środki transportu, które widzisz na zdjęciach. (Beschrijf de verschillende manieren van vervoer die je op de foto's ziet.)
  2. Jakiego środka transportu używasz, aby dojechać do pracy lub wykonywać codzienne czynności? (Welke vervoersmiddelen gebruik je om naar je werk te gaan of voor je dagelijkse activiteiten?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Podróżujemy do Hiszpanii samolotem.

We reizen met het vliegtuig naar Spanje.

Jeżdżę autobusem do pracy.

Ik neem de bus naar mijn werk.

Zawsze jeżdżę rowerem do szkoły.

Ik fiets altijd naar school.

Biorę taksówkę, aby pojechać na lotnisko.

Ik neem een taxi om naar de luchthaven te gaan.

Jedziemy pociągiem do Madrytu.

We nemen de trein naar Madrid.

Każdego dnia chodzę 15 minut do piekarni.

Elke dag loop ik 15 minuten naar de bakker.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
centrum | autobusem | Jak | do | miasta? | dojadę
Jak dojadę autobusem do centrum miasta?
(Hoe kom ik met de bus naar het stadscentrum?)
2.
tramwaj do | Chcę kupić | Łodzi. | bilet na
Chcę kupić bilet na tramwaj do Łodzi.
(Ik wil een tramkaartje naar Łódź kopen.)
3.
pracy. | Codziennie | do | rowerem | jadę
Codziennie jadę rowerem do pracy.
(Ik fiets elke dag naar mijn werk.)
4.
na dworzec | ze mną | kolejowy? | Czy jedziesz
Czy jedziesz ze mną na dworzec kolejowy?
(Ga je met mij mee naar het treinstation?)
5.
się | autobusem. | niż | Samochodem | jedzie | szybciej
Samochodem jedzie się szybciej niż autobusem.
(Met de auto rijd je sneller dan met de bus.)
6.
z Warszawy | dwie godziny. | do Krakowa | Pociąg jedzie
Pociąg jedzie z Warszawy do Krakowa dwie godziny.
(De trein rijdt van Warschau naar Krakau in twee uur.)

Oefening 4: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ja jadę do pracy autobusem codziennie rano. (Ik ga elke ochtend met de bus naar mijn werk.)
Gdzie mogę kupić bilet na tramwaj? (Waar kan ik een tramkaartje kopen?)
Pociąg do Krakowa odjeżdża za piętnaście minut. (De trein naar Krakau vertrekt over vijftien minuten.)
Lubię jeździć rowerem po parku. (Ik vind het leuk om in het park te fietsen.)

Oefening 5: Clusteren van woorden

Instructie: Sleep de woorden naar de juiste categorieën: vervoermiddelen of handelingen gerelateerd aan reizen.

Środki transportu

Czynności związane z podróżowaniem

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏